I - The Umbilical Vein | 1990-2003 | memymom
ENG | The Umbilical Vein | 1990-2003
If we define an artists’ collective as a close alliance between artists who jointly conceive, produce, and present works of art and who do so under a single name and signature, we find that collectives such as this have achieved some of the very best that the visual arts have had to offer over the past fifty years: Art & Language and Gilbert & George, for instance – to name two exclusively male duos; then there are Bernd & Hilla Becher and Janet Cardiff & George Bures Miller among the male–female collectives; and the Chapman Brothers are an example of collaboration between relatives. Belgium’s memymom, who call Brussels home, is an artists’ collective that grew out of a transgenerational family relationship. The duo behind memymom describes itself as ‘a collaboration between two artists, a mother (Marilène Coolens) and her daughter (Lisa De Boeck)’. A mother–daughter artists’ collective is pretty unusual.
Back in the 1990s, Jo De Boeck, creative director at an advertising agency, and Marilène Coolens, physical education teacher, encouraged their three children (Lisa and two sons) to be creative and playful. Their dressing-up and improvised sketches did not materialize out of thin air. Marilène was a keen photographer, her camera always close at hand, and she took pictures of her children just like any other mother, motivated perhaps by a conscious or unconscious desire to capture them for eternity – a habit possibly reflecting a desire for immortality. Whatever the case, a game began around 1990, when Lisa was 5 years old. She certainly wasn’t camera shy; as time went by, she even began to play roles and invent situations to get her mother to grab her camera and take a photo. Lisa recalls: ‘I was like a cat – I knew exactly what to do to get myself a saucer of milk.’ Between 1990 and 2003, Marilène took more than a thousand analogue photos of her daughter. The first pictures show her as a child, later ones as an adolescent and a teenager, and the most recent as a young woman. Looking back, Lisa stresses that she always gets a double feeling from the photographs: she’s playing a part, yet also revealing something of herself. What she’s doing, moreover, is something she can produce only in Marilène’s presence.
The images make no attempt to conceal their playful staging, with the occasional detail testifying to its hastily improvised character: colourful sheets taped up as backdrops or visible electrical sockets and cables. Lisa’s eyes are made up, there is lipstick on her mouth, she sometimes wears a wig and often jewellery, and she holds a handbag or a revolver as a prop. She wears dresses and gowns, many of them leaving her shoulders bare, and stockings – which aren’t normally a childhood accessory. When she’s not barefoot, she has on oversized ankle boots or high-heeled sandals. Around her neck, a skilfully knotted bow. In some pictures she looks into the camera, while in others her eyes are fixed on something outside the shot. There are also times where the shutter catches her unawares. The girl in the pictures is playing with – and playfully exploring – various typological manifestations of womanhood, something she does innocently, faux innocently or knowingly, and using all sorts of props. There’s no way a child or adolescent could have achieved these mises en scène without another’s complicity, although it can’t be inferred from the content of the images or from their titles precisely who it is that is complicit with the realization of these scenes. The first and sole accomplice here is in fact the mother. She goes along actively with her daughter’s play and perpetuates it photographically. Without her, there would have been no photographs at this early stage. Mother and daughter ‘work’ together, entirely innocent in moral terms and wholly free of any awareness other than of the game. Mutually complicit and symbiotic. As if the umbilical cord had never been cut.
The special bond between mother and daughter did not go unnoticed by the father. One day, Jo De Boeck (nomen est omen – his and Lisa’s surname means ‘the book’) suggested out of the blue that mother and daughter ought to publish a book of the many photos they had produced over time. For Lisa, the suggestion was an epiphany. The realization that they were engaged in something that might be physically shared (in a book or exhibition) and also have some meaning for others struck both women loud and clear. They externalized this recognition in 2004 when they adopted the name ‘memymom’. The game would no longer be played entirely unconsciously. With the creation of memymom, mother and daughter brought an end to the innocent phase.
Jo De Boeck never got to see his wife and daughter’s artists’ books. He died in 2002, and the playing, posing, and photographing of his soul-mate and daughter understandably ceased for a while.
In 2013 memymom exhibited at De Brakke Grond in Amsterdam under the title ‘The Umbilical Vein’. For the very first time, the show presented the public with a selection of eighty analogue photographs from the period 1990–2003.
NL | The Umbilical Vein | 1990-2003
Als we een kunstenaarscollectief definiëren als een hecht verbond tussen kunstenaars die samen kunstwerken concipiëren, produceren en presenteren en die dit doen onder een en dezelfde naam en signatuur, stellen we vast dat er kunstenaarscollectieven zijn die behoren tot het beste van wat er de laatste vijftig jaar in de beeldende kunsten tot stand is gekomen: Art & Language en Gilbert & George om twee exclusief mannelijke collectieven te noemen, Bernd & Hilla Becher en Janet Cardiff & George Bures Miller om samenwerkingen tussen man en vrouw te vermelden en de Chapman Brothers om een artistiek samenwerkingsverband tussen bloedverwanten aan te halen. Het Belgische memymom, dat thuis is in Brussel, is een kunstenaarscollectief dat is gegroeid uit een transgenerationele bloedverwantschap. De kunstenaars die tekenen met memymom omschrijven zichzelf als ‘een samenwerking tussen twee kunstenaars, een moeder (Marilène Coolens, 1953) en haar dochter (Lisa De Boeck, 1985).’ Een kunstenaarscollectief dat bestaat uit moeder en dochter blijft tot nader order een zeer uitzonderlijk gegeven.
Jo De Boeck, creatief directeur bij een reclameagentschap, echtgenoot en vader, en Marilène Coolens, leerkracht lichamelijke opvoeding, stimuleren in de jaren 1990 hun drie kinderen (Lisa en twee zonen), tot creativiteit en spel. De verkleedpartijen en geïmproviseerde sketches zijn niet uit de lucht. Marilène, die graag fotografeert, heeft altijd een fototoestel bij de hand en maakt foto’s van haar kinderen zoals elke moeder dit doet. Wil zij bewust of onbewust beelden van haar kind(eren) vastleggen voor de eeuwigheid en spreekt uit haar gewoonte een verlangen naar onvergankelijkheid? Feit is dat omstreeks 1990, als Lisa vijf jaar oud is, een spel begint. Lisa blijkt alles behalve cameraschuw. Zelfs in die mate dat zij op de duur personages speelt en situaties uitvindt opdat haar moeder haar fototoestel ter hand neemt en een foto schiet. Lisa: ‘Ik was als een kat en wist heel precies wat ik moest doen om een schoteltje melk voorgezet te krijgen.’ Tussen 1990 en 2003 maakt Marilène meer dan duizend analoge foto’s van Lisa. De eerste foto’s laten een kind zien, latere een tiener, de laatste een puber en jonge vrouw. Nadien beklemtoont Lisa dat haar verschijning in de foto’s altijd dubbel aanvoelt: ze speelt een rol maar geeft ook een deel van zichzelf bloot. En wat ze doet kan ze alleen opbrengen in de aanwezigheid van Marilène.
De beelden verhullen geenszins dat een en ander spelenderwijs in scene is gezet. Hier en daar getuigen details van een heuse, snelle mise-en-scène: de met plakband provisoir opgehangen bonte doeken die als achtergrond voor de opnames dienen of de niet uit het beeld weggeruimde stopcontacten en elektriciteitsdraden. Lisa’s ogen zijn geschminkt, haar lippen zijn rood gestift, ze draagt soms een pruik en vaak juwelen, als rekwisieten hanteert ze een handtas of een revolver. Ze is gekleed in jurken en kleden, die vaak haar schouders bloot laten en in netkousen die niet eigen zijn aan de kindertijd. Als ze niet blootsvoets is, draagt ze te grote enkellaarsjes of sandalen met hoge hakken. Rond haar hals een vakkundig geknoopte strik. Soms kijkt ze in de camera, een andere keer is haar blik op iets buiten het beeld gericht, nog een andere keer verrast de sluiter haar. Hier komt een meisje in beeld dat – onschuldig, vermeend onschuldig of bewust – met tal van hulpmiddelen verschillende typologische verschijningen van vrouwen speelt en spelenderwijs verkent. Het is ronduit ondenkbaar dat het kind of de teenager deze mise-en-scènes zonder medeplichtigheid voor mekaar krijgt. Wie aan de realisatie van de scènes medeplichtig is, valt niet uit de inhoud van de beelden of hun titels af te leiden. De eerste en enige medeplichtige in deze is de moeder die actief meegaat in het spel van haar dochter en die het spel fototechnisch bestendigt; zonder haar zijn er in deze fase geen foto’s. Moeder en dochter ‘werken’ samen, moreel geheel onschuldig en volstrekt vrij van enig ander besef dan dat van een spel. Wederzijds medeplichtig en symbiotisch. Alsof de navelstreng nooit was doorgeknipt.
Het bijzondere verbond tussen moeder en dochter is de vader niet ontgaan. Op een blauwe maandag oppert Jo De Boeck – nomen est omen – dat moeder en dochter van de vele foto’s die ondertussen zijn gemaakt, beter een boek kunnen maken. Bij Lisa komt de suggestie aan als een epifanie. Het besef dat ze met iets bezig zijn dat via een materiële vorm (boek of tentoonstelling) kan worden gedeeld en ook voor anderen van betekenis kan zijn, komt klaar en helder bij de twee vrouwen binnen. Dat besef veruitwendigen ze als ze in 2004 de artiestennaam memymom aannemen. Het spel zal niet langer geheel onbewust worden gespeeld. Met memymom tekenen moeder en dochter het einde van de onschuldige fase.
Jo De Boeck heeft de kunstenaarsboeken van zijn vrouw en dochter niet meer gekend. Hij sterft in 2002. Na zijn dood valt begrijpelijkerwijze het spelen, poseren en fotograferen van zijn zielsgenote en dochter een poos stil.
In 2013 stelt memymom onder de titel ‘The Umbilical Vein’ (De navelstrengader) tentoon in De Brakke Grond te Amsterdam. ‘The Umbilical Vein’ brengt voor de allereerste keer een selectie van tachtig analoge foto’s uit de genoemde periode 1990-2003 voor het publieke voetlicht.
FR | The Umbilical Vein | 1990-2003
Si nous définissons un collectif d’artistes comme une étroite alliance entre des artistes qui conçoivent, produisent et présentent des œuvres ensemble, sous un seul et même nom et une signature commune, nous constatons que certains collectifs comptent parmi ce qui s’est fait de mieux dans les beaux-arts au cours des cinquante dernières années : Art & Language et Gilbert & George pour en citer deux exclusivement masculins, Bernd & Hilla Becher et Janet Cardiff & George Bures Miller pour évoquer les collaborations entre mari et femme, et les Chapman Brothers pour y ajouter un partenariat entre membres de la même famille. Le collectif belge memymom, établi à Bruxelles, est né d’une filiation. Les artistes qui signent memymom se décrivent elles-mêmes comme « une collaboration entre deux artistes, une mère (Marilène Coolens, 1953) et sa fille (Lisa De Boeck, 1985). » Jusqu’à plus ample informé, un collectif d’artistes réunissant une mère et sa fille reste une rareté.
Dans les années 1990, Jo De Boeck, directeur de création dans une agence de publicité, et Marilène Coolens, professeure d’éducation physique, encouragent leurs trois enfants (Lisa et deux fils) à la créativité et au jeu. Fêtes déguisées et sketches improvisés se succèdent. Marilène, qui aime prendre des photos, a toujours un appareil sous la main et, comme toutes les mères, photographie ses enfants. Aspire-t-elle à les immortaliser, consciemment ou inconsciemment, et cette habitude trahit-elle une envie d’éternité? Le fait est que, vers 1990, lorsque Lisa a cinq ans, le jeu commence. Car les photos, Lisa adore. À tel point qu’à la longue, elle en arrive à interpréter des personnages et à inventer des situations tout exprès pour que sa mère saute sur son appareil et la photographie. « J’étais comme un chat, commente Lisa. Je savais exactement ce que j’avais à faire pour obtenir mon bol de lait. » Entre 1990 et 2003, Marilène prend plus d’un millier de photos analogiques de Lisa. L’enfant qui apparaît sur les premières devient ensuite une pré ado, puis une ado, et enfin une jeune adulte. Par ailleurs, Lisa souligne que ses apparitions photographiques présentent toujours une double dimension : elle joue un rôle, mais dévoile aussi une partie d’elle-même. Et ce complément, elle ne peut l’apporter qu’en présence de Marilène.
Les photos sont donc ouvertement le résultat d’une mise en scène ludique. Çà et là, des détails en témoignent : les tableaux hauts en couleur accrochés provisoirement avec du ruban adhésif pour servir d’arrière-plan, par exemple, ou les prises de courant et les fils électriques oubliés dans l’image. Les yeux de Lisa sont maquillés, ses lèvres peintes en rouge, elle porte parfois une perruque et souvent des bijoux, et ses accessoires favoris sont un sac à main et un revolver. Ses vêtements lui dénudent souvent les épaules et ses bas résille ne cadrent pas avec son enfance. Quand elle n’est pas nu-pieds, elle arbore des bottines trop grandes ou des sandales à hauts talons. Autour du cou, elle porte un noeud habilement noué. Quand elle ne regarde pas l’appareil, son regard est dirigé vers l’extérieur de l’image, ou bien elle fait mine d’être surprise par l’obturateur. Voici une jeune fille qui – innocemment, avec une innocence feinte ou en toute conscience – emploie les outils les plus divers pour explorer et interpréter avec espièglerie des types féminins. Il est tout bonnement impensable que l’enfant ou l’ado puisse gérer ces mises en scène sans bénéficier d’aucune complicité. Ni le contenu des photos ni leurs titres ne permettent de déduire l’identité de la personne qui a participé à leur réalisation. Mais la seule et unique complice de ces scènes est la mère, qui entre activement dans le jeu de sa fille et le prolonge par sa maîtrise de la technique photographique. Sans elle, à ce stade, il n’y aurait pas de photos. Mère et fille ‘travaillent’ ensemble, dans une totale innocence morale et sans autre conscience que celle du jeu. Mutuellement complices et en symbiose. Comme si le cordon ombilical n’avait jamais été coupé.
Le lien particulier entre mère et fille n’a pas échappé au père. Un beau jour, Jo De Boeck suggère que la mère et la fille publient un livre à partir de leurs nombreuses photos. Pour Lisa, cette proposition est une véritable révélation. Les deux femmes ne tardent pas à se pénétrer de l’idée qu’elles sont impliquées dans quelque chose qui pourrait être partagé sous une forme matérielle (livre ou exposition) et revêtir une signification pour d’autres que pour elles. Une conviction qu’elles extériorisent, en 2004, en adoptant le nom d’artiste memymom. Désormais, le jeu ne se jouera plus inconsciemment. Avec memymom, mère et fille font leurs adieux à l’innocence.
Jo De Boeck ne connaîtra pas les livres d’artistes de son épouse et de sa fille. Il disparaît en 2002. Après sa mort, les jeux, séances de pose et photographies de son âme sœur et de sa fille sont momentanément interrompus.
En 2013, memymom expose chez De Brakke Grond, à Amsterdam, sous le titre The Umbilical Vein (La veine ombilicale). The Umbilical Vein présente au public, pour la toute première fois, une sélection de quatre-vingts photos analogiques de la période 1990-2003.
Jo Coucke, 2018