Saskia De Coster (BE)
De wereld komt hier binnen
Verhaal geschreven voor The Umbilical Vein De Brakke Grond
september 2013
Je weet eerst niet zeker of je het goed hoort, het zachte gegons. Het lijkt wel alsof een hele zwerm klaar zit achter de spiegel. Leun naar voren, kijk jezelf in de ogen. Kijk net zo lang tot je dwars door alle jaren heen kan kijken. Kijk tot je weer bij vroeger bent aanbeland. Tot het huis waarin je opgroeide weer voor je opdoemt. Het gegons zwelt verder aan, het lijkt alsof een hele zwerm tegen de ramen duwt.
Het huis ademt diep in, het vult zich met lucht. Het dak breekt uit de spiegel, de hoge muren duwen zich door het kader. Ze zijn bespat met ontelbare donkere ramen, net vlekken op een lieveheersbeestje.
Net op tijd, voor het huis uiteenbarst, worden de deuren opengegooid. Een groepje meisjes, hun rokjes opgetild, vliegen naar buiten. Ze giechelen wanneer ze je zien. Hun lichaampjes verschillen in grootte maar hun gezichtjes zijn nagenoeg identiek: dikke lippen, een wipneusje, donkerblonde haren. De ene draait voortdurend lokken in haar lange haren als een lolita die wil behagen, de andere tuit haar dunne lipjes alsof ze een onzichtbare aardbei proeft, één goth vrouwtje knippert onafgebroken met haar oogleden tegen het felle licht. Het oudste vrouwtje komt naar je toe. Ze gaat voor je staan. Bedeesd vraagt ze of je hen terug wil brengen.
Je strekt je hand uit. Vele handen grijpen dadelijk de jouwe. Je zal hen naar huis brengen, zeg je. Je stapt door de spiegel binnen in het huis. De muren van het huis zijn zo dik dat er makkelijk nog andere huizen in verborgen kunnen zitten. Wanneer je eindelijk het kamertje binnenstapt, stoot je de enige stoel in het piepkleine vertrek omver. Thuis.
Je herinnert je niet dat het zo klein was. Je herinnert je niet dat je zoveel verschillende gedaantes kon aannemen. Het vrouwtje dat je als eerste heeft aangesproken, biedt je de stoel aan en zet zich op je schoot. De anderen gaan op stoelen zitten die aan de hoge muren hangen. De vrouwtjes kwetteren als mussen en lachen voortdurend. De ene begint aan een zin, de andere vult een woord aan en zo breien ze samen zinnen die eindeloos doorgaan. Eentje stopt je mierzoete stukjes peperkoek in de mond. Je herinnert je andere beelden. Je herinnert je dezelfde vrolijkheid.
‘We leven binnen dus weten we niet waar het huis heen gaat,’ zegt een van de vrouwtjes. Je herkent jezelf nu glashelder. ‘We dromen en door onze dromen verplaatst ons huis zich al jaren. Het loopt door de tijd heen, we gaan van Cocteau naar Bali naar Michael Jackson. Wij staan los van dag en nacht, los van poses en modes, los van obsceniteiten of flauwiteiten. Wij doen enkel wat we doen: ons verkleden, ons in beelden fixeren voor even en dan weer verder gaan. De wereld komt hier binnen, wij hoeven de wereld niet in te gaan.’
De zonnestralen kruipen binnen, Catwoman passeert, een meisje in pyama komt aflossen, de maan glijdt weg, komt na een tijd de zon aflossen tot die weer overneemt. In de hoek staat een hoertje dat nog te jong is voor een leeftijd. Een vrouwtje kruipt op je schoot. Ze eet koek en ligt warm en tevreden als een kat tegen je buik. Zacht glijden haar bekruimelde vingertjes over je volwassen lichaam. ‘Je hebt de dag en de nacht, de sterren en de straten, de boosheid en de kiezeltjes van kalmte, de grote en de kleine dromen en brandhaarden voor je verlangens altijd bij je,’ zegt ze. ‘Geef me je hand, ik zal je de weg terug uitleggen.’
Opeens suist het bloed door je hoofd, alsof je te snel rechtstaat. ‘Naar waar?’ vraag je. ‘Naar waar je heen moet gaan.’ Opeens hoor je weer de dagdagelijkse geluiden van de andere kant. Is het de kraan in je badkamer, of een stem die je roept? Hoedanook, je weet dat je terug moet gaan, weer naar je leven. Vier paar handjes vormen een kussen onder je hand.
‘Toon me een laatste verhaal,’ vraag je voor je gaat, voor je je weer door de spiegel wurmt naar deze wereld. Ze kijken je aan. Ze zullen je een verhaal vertellen. En nog een. En nog een. Omdat het nooit meer ophoudt. Omdat ze voor altijd blijven bestaan.
‘We gaan vanaf nu altijd met je mee,’ zeggen ze, ‘wij zijn je verhaal.’ Je vertrekt. Wanneer je je omdraait, zie je hen lopen, achter jou aan.